Ik stak mijn hart in een kaartje en stuurde het naar iedereen die mij het voorbije halfjaar nabij is geweest. Naar het gezin dat mijn kind voorschools opving toen de diagnose in de lucht hing. Naar de schoonheid die zei: ‘Ik neem je mee in mijn meditatie’. Naar de vrouw die, nog voor ze vlot verkrijgbaar waren, steriele mondmaskers in mijn brievenbus schoof. Naar de brownies-met-smartiesleverancier en de tiener die me elke dinsdagochtend, nog voor het infuus werd aangelegd, een veld vol klavertjes vier en een extra paar biceps whatsappte.
Ik stak mijn hart in een kaartje en stuurde het naar de stem die mij, wegens quarantaine, telefonisch precies vertelde hoe ik mijn kaler wordende knikker het best kon verzorgen. Ze liet het klinken alsof het de gewoonste zaak van de wereld was (wat het daardoor ook werd), waarna ze de shampoo, de vettige olie en het hoofddoekje met Audrey Hepburn-look in hoogsteigen persoon aan mijn voordeur kwam zetten. Op afstand, maar zo dichtbij.
Ik stak mijn hart in een kaartje, deed er een priorzegel op en stuurde het naar de man met de schoonste binnenkant van Brugge en omstreken. De man die maandenlang geheel vrijwillig met mij mee op pad ging en die mij tussen de scans en de injecties door leerde dat juist ademen en bewust mediteren wonderwel werken, hoewel ze zelden op een doktersvoorschrift staan.
Ik stak mijn hart in een kaartje, kleefde een zilveren randje op de envelop en stuurde het naar de afzender van het bericht dat mij tijdens mijn vierde kuur bereikte: ‘Zit je in de chemostoel? Ja, ik zie de druppels nu ook uit je baxter vallen. Het ziet eruit alsof er geen chemische brol in zit maar spuitwater met een heel bijzondere energie. Ik heb het even gevraagd aan specialist Masaru Emoto, die de boodschap van water bestudeert, en hij ziet meerdere kristallen, vooral die gelinkt aan zelfliefde. Het toeval wil dat ik een gelijkaardig drankje aan het drinken ben. Santé!’ Na dat bericht bleef ik de vallende druppels vol verbeelding volgen, en terwijl de baxter langzaam leegliep, voelde ik het steeds harder bruisen, van in mijn aders tot in de kern van mijn cellen. Taxol is spuitwater met hooggedoseerde zelfliefde, als je het echt wil.
Ik stak mijn hart in een kaartje, plakte er een zegel met een toekan op en stuurde het naar de olijke Limburgse die mij met haar zes kantjes lange brief deed bleiten. Want ik had het niet zien aankomen – niet die brief, niet die woorden, niet van haar. En ondanks de fout in mijn familienaam op de fluo-oranje envelop weet ik nu al dat haar schrijven in de bovenste schuif blijft liggen voor de rest van mijn leven. Een leven dat – zo heb ik met dat lijf van mij afgesproken – nog een tijd mag duren.
Mijn hart ging in veelvoud op de post en voelt intussen groter dan ooit. Niet dat het vroeger niet in staat was om warmte te pompen, maar de schrikdraad is weggevallen. Die bleek bij nader inzien nergens meer voor nodig.
(Column verschenen in Psychologies, editie oktober-november 2020)
