Onverwacht lipcontact

(Column verschenen in Psychologies magazine België – maart/april 2018)

Zijn mijn lippen niet te droog? Dat is het enige waar ik aan kan denken wanneer we die avond met twintig in een kring staan in het multifunctioneel centrum. Ik heb me ingeschreven voor een reeks avondlessen die ver buiten mijn comfortzone liggen, en ik heb het er al behoorlijk goed van afgebracht, vind ik zelf, maar van deze opstelling gaat mijn lange nekhaar rechtop staan.

‘Pak elkaars handen vast’, gelast de trainer, terwijl ze op de laptop een achtergrondlied kiest. ‘Dan geven we een handkus door. Ik doe het even voor.’ Ze neemt de laatste vrije plaats in de kring in en pakt de losse eindjes vast. Ze kijkt naar de vrouw aan haar rechterkant, kust de bovenkant van haar hand en sluit af met een korte knik, om de connectie kracht bij te zetten maar ook als signaal dat de handkustrein mag vertrekken.

Mijn tenen krullen in mijn maatje 37 en mijn oogwit weet niet waar eerst te kijken. ‘Zijn mijn lippen niet te droog?’, schiet het door mijn hoofd. ‘Zou ik snel eens likken of is die tong er te veel aan? Meer lippenbalsem smeren, ik zeg het al jaren! Wie staat er eigenlijk naast mij? Vooral niet kijken nu! En ontspan die mondhoeken! Hoeveel tijd is er nog voor die trein hier passeert? Hoeveel haltes nog tussen mij en het onvermijdelijke?’

Links en rechts branden vreemde handen in mijn palmen. Hoe zou het zitten met hun lippen? Barsten hun hartkamers ook uit hun borsten of ben ik de enige die fibrillaties krijgt van onverwacht lipcontact? Ik tuur naar een gevlamde vloertegel voor mijn voeten maar mijn derde oog ziet maar één ding: de handkustrein die verder boemelt, minzaam maar zeker, in mijn richting. Ik zoek afleiding in de lucht, waar het softpoprefrein voor de tweede keer weerklinkt, en ik voel een brugje aankomen, maar nog voor mijn heupen overwegen om te wiebelen wordt mijn linkerhand omhooggetrokken en krijg ik een kus op mijn knokkels.

Lap, het is van dat, mijn halte. Ik weet zeker dat iedereen staart, hoewel ik niets zie door zo veel waas. Het bloed trekt weg uit mijn lijf, via de gevlamde vloertegels richting Nooitgedachtland. Mijn hoofd tolt. ‘Niet stunten nu, gewoon de stappen volgen. Hoe ging het ook weer? Eerst teruglachen, dan je hoofd naar rechts draaien – niet te snel, haal je geen elektrische schok op de hals! – en daarna je rechterhand naar boven brengen, de handrug van de buurvrouw kussen en afsluiten met een knik. Je kan het best, die belastingaangifte invullen is ook gelukt.’ Ik lik reflexmatig aan mijn lippen en bedenk dat te nat nog erger is dan te droog. Te laat, er moet getuit. Ik kijk mijn buur in de ogen alsof het dagelijkse kost is, breng onze handen gezwind naar mijn mond en kus. Wat is me dat! Het bloed dat was weggevloeid schiet vanuit de vloer rechtstreeks mijn wangen binnen. Ik voel mijn lippen branden op mijn eigen hand, besef dat ik onze verstrengelde vingers naar de verkeerde kant heb gedraaid. Hilariteit in de kring. Eén foute polsbeweging en alle derde ogen hebben het gezien.

‘Je lichaam liegt nooit’, lacht de trainer, en ze knikt kort. Om haar woorden kracht bij te zetten, maar ook als signaal. Dat die trein nu eindelijk wel eens mag vertrekken. Dat ik best wat vaker mijn twee pollekes mag kussen, ook binnen mijn comfortzone. Omdat elk traject van betekenis begint bij jezelf graag zien. Ik neem het in overweging. Eerst maar eens wat balsem smeren.

(Portret: Carmen De Vos)