Blikken ontwijken in zaal 9

Ik staar in het pashokje naar een versie van mezelf. “Weet je wat het is, Valérie? Je kan je hele leven bang zijn voor iets, om dan, als het zo ver is, te merken dat het eigenlijk allemaal wel meevalt.” Ik trek mijn oogleden strak naar boven en laat ze weer los. “We wisten dat het een kwestie van tijd was. Nu mijn vader met één been door het leven moet, slaagt hij er wonderwel in door te gaan. Je zou hem moeten zien, alsof het nooit anders was!” Het vel boven mijn ogen lacht zich strak en ik hoor mezelf ‘super!’ zeggen. Ik wil geloven dat hij gelijk heeft, de man aan de andere kant van het gordijn. Dat de monsters die ons ’s nachts wakker houden best meevallen zodra we ermee te maken krijgen. Dat toekomstscenario’s niet per se draaiboeken vol natte zakdoeken hoeven te zijn, met help mij, help mij uit de nood als onvermijdelijk einde.

De man duwt een lange rok mijn hokje in. De split reikt tot boven mijn knieën, een open deur voor littekens en moedervlekken. Samen met de semi-transparante top blijft er weinig over om mezelf achter te verbergen. Ik zie nog meer vlekken, van rug tot bekken. De smet op mijn genen valt niet te ontkennen. Ik schuif het gordijn open en verlaat mijn schuilplaats. De angst om mezelf bloot te geven is aanwezig maar ik hoop dat het allemaal wel meevalt in de grote, meer flaterende spiegel midden in de winkel. Blikken branden, woorden blijven uit, mijn eigen mening is volledig zoek. Ik staar in de spiegel naar een beeld van mezelf, zie een zelfbeeld vol blutsen en builen. Ik dribbel terug naar mijn hokje, sluit het gordijn en roep ‘verkocht!’.

Ik wil geen bevestiging van anderen dat het allemaal wel meevalt. Ik kan mijn hele leven bang zijn om door de mand te vallen maar ik kan mezelf ook tonen als de niet-perfecte doorzetter die ik ben. Want het valt niet allemaal mee, verdomme. Vraag maar aan de single tussen de paren, de ouder zonder dat ene kind, de vreemde in een vijandig land. Vraag maar aan de vrouw die onlangs naast mij kwam zitten in de bioscoop. Ze had haar kleinkind bij, een jongen van een jaar of vijf die onophoudelijk bromde. De trailers trokken aan onze trommelvliezen maar hij bleef heen en weer lopen tussen zetel 6 en zetel 15. Daarbij ontweek hij alle blikken, ook die met cola. “Ik ben het gewend om met hem te vechten”, zei de vrouw zacht toen ik vroeg of ik kon helpen bij het uittrekken van zijn trui. “Hij is autistisch. Het is de eerste keer dat hij naar de film gaat.” Zijn gegil hield minutenlang aan, zelfs toen het gekke Disney-konijn op het scherm sprong.

Dat mensen met autisme vaak verward raken door te veel prikkels, probeerde ik, en dat hij daar misschien last van had. “Hij is dol op indrukwekkende beelden en geluiden”, glimlachte ze. Tien minuten later zat de jongen op zijn plaats met een zak chips, zacht brommend en op zijn eigenwijze manier genietend van het zoutige gekraak tussen zijn tanden. “Zoals hij daar nu zit, is hij net zijn vader”, mompelde zijn oma minzaam. “We doen alles samen: zwemmen, wandelen, naar de film. Ik behandel hem net zoals mijn andere kleinkinderen, even warm en even streng. Het is niet altijd makkelijk maar hij is mijn kleinzoon en ik probeer.” Het einde van de film hebben ze niet gehaald. Na een halfuur gingen ze hand in hand de trap af, samen in hun eentje richting leven. Het hoeft niet altijd mee te vallen om het een plaats te geven.

Met de volgende tags: