“Werken? Geen goed idee. Kinderen? Geen goed idee.” Ze zei het met een soortement grijns maar zonder herkenbare emotie op haar gezicht.
Een halfuur later zat ik op een bankje voor het ziekenhuis met mijn moed op schoot en de arm van mijn lief rond mijn schouder. 32 jaar en veroordeeld tot stilstand. Kwam het door die hersenschudding van een half jaar eerder? Door de stress van het pendelen naar die drukke job in de hoofdstad? Niemand wist het. Ook de adviserend geneesheer van het ziekenfonds niet. Die wist mij na 18 maanden te vertellen dat mijn wettelijke rusttijd erop zat en dat ik weer aan het werk moest. “Je kunt geen 100 meter stappen, oké, maar je kunt je na één week werken gewoon weer ziek melden”, zei hij fier.
Mijn trots was te groot, mijn toekomst te gulzig. Ik vocht terug, met de moed in mijn klamme handen en de arm van mijn lief rond mijn schouder. Ik zocht, niet naar verklaringen of oplossingen, want het werd al snel duidelijk dat die er niet waren, maar naar aanknopingspunten, leidraden, redmiddelen. Ik maakte afspraken en stelde vragen, bij specialisten en aanverwanten. Voor mijn vragen werd niet veel tijd gemaakt, voor onderzoeken en afrekenen wél. Zonder veel advies ging ik verder, met kleine stapjes, van 100 meter richting bakker tot 5 minuten op de fiets. Ik viel en ik stond op. Alleen, maar met de arm van mijn lief en enkele goede vrienden rond mijn schouder. Want als je bloedwaarden geen boekdelen spreken, rest er alleen ongeloof.
“Werken? Geen goed idee.” Maar ik deed het toch, in blokken van een uur, thuis, tussen het proberen recupereren door. Omdat de goesting nooit was weggeweest, en omdat werkgevers die mij kenden in mij bleven geloven. Een uur per dag werd meer, een bijna-volwaardige werkkalender, in de luwte van mijn living. “We zien dat u veel opdrachten hebt, mevrouw, maar dat soort kunstenaarscontracten wordt hier niet officieel als ‘werken’ erkend”, bromde de frons bij de VDAB. Ik moest ingaan op aanbiedingen als ‘voltijds assistent boekhouder in Anderlecht’ of ik kon geschrapt worden. Ik werd zelfstandig. Omdat ik hou van wat ik doe. Omdat ik zin had, pure goesting, en een toekomst zag die daarbij paste. Omdat ik klanten had die bleven komen, omdat ze bleven geloven dat ik het waard was.
Zeven en een half jaar is het intussen geleden dat ik daar zat, op dat bankje voor het ziekenhuis. Een paar maanden eerder lag er een prestigieuze reclameaward in mijn schoot, toen nog amper een morzel moed. Maar ik ben verder geraakt, verder dan dat bankje, verder dan de complete stilstand. Door niet te veel te luisteren naar nietszeggende anderen maar vooral naar mezelf. Ben ik daar trots op? Heel af en toe, maar niet vaak, want ik ben er nog niet. En misschien geraak ik er ook niet, wat die ‘er’ ook moge betekenen. Maar ik werk voltijds, ik heb een kei van een kind en ik doe de dingen met minstens zoveel passie als iemand die marathons loopt.
Moraal? Niet alle zieken zijn afgeschreven, niet alle werklozen zijn lui, niet alle wetenschappelijk geschoolden hebben waar- en wijsheid in pacht. En ik hou van de arm van mijn lief en enkele goeie vrienden rond mijn schouder.