Vroeger ving ik vossen in een schoendoos. Dat mocht van mijn grootmoeder. Ze haalde het karton van een of ander paar geruite sloffen vanonder haar bed en zei: ‘Doe maar kind’. Dan schikte ik onderin wat gras en madelieven, maakte met het patatmesje gaten in het deksel en ging op jacht in de borders. Het vloog er vol vossen. Kleintjes, met oranje vleugels en zwarte en witte vlekken. Een net was niet nodig, je moest toeslaan terwijl ze zaten te zonnen. Dan showden ze hun schubben en waren ze op z’n tamst. Handpalm links, handpalm rechts, rangen sluiten en de doos binnen. Er sneuvelde al eens een poot of er zat al eens een vieze veeg op een vleugel, maar dat was nooit expres. Ik wilde alleen wat vrijheid vangen, ’t was tenslotte vakantie.
Ik zie niet veel vossen meer. Soms komt er eens eentje aan onze stadstuin snuffelen maar nooit lang. Die verkent de boel maar gaat zonnen op een ander en laat mij achter, aan mijn computer, in mijn schoendoos zonder lucht.
Tijd om weer wat vrijheid te vangen. Handpalm links, handpalm rechts, rangen sluiten en de broekzak binnen.’t Is tenslotte mijn leven.
